HISTORIE VAN DE STOOMDIAMANTSLIJPERIJ GEBROEDERS BOAS
“Den 29sten juni werd in de Uilenburgerstraat een nieuwe Stoomdiamantslijperij van GEBR. BOAS geopend, van bijzonder grote omvang en voor 357 molens. Deze geheel van ijzer vervaardigd, worden in beweging gebracht door twee horizontale stoommachines, systeem SULTZER, elk van 40 paardekracht. Voor aankoop grond en het bouwen van de fabriek, machines, ketels enz., werd gevorderd een som van fl. 400.000,-. Alle molens waren spoedig bezet, en in het geheel zijn thans in de fabriek werkzaam 357 slijpers, 122 verstellers, 142 leerlingen en 52 loopjongens. Wekelijks werd gemiddeld 8 à 10.000 karaat ruwe diamant geslepen, ter waarde ongeveer van fl. 400.000,- à fl. 500.000,-, hetgeen voor het grootste gedeelte door de eigenaren zelven verschaft werd”.
Uit: Verslag Kamer van Koophandel 1880. Gemeente Archief Amsterdam.
De bouw van de diamantslijperij van de gebroeders Boas was niet onopgemerkt gebleven. De nieuwe fabriek was de grootste op dit gebied in heel Europa. In de pers werd het gebouw met algemene bewondering en verbazing beschreven als een modern wonder van technisch vernuft. Het imposante gebouw, met het ruime voorplein, moet in schril kontrast gestaan hebben met de directe omgeving: Uilenburg was in die dagen nog een getto met een wirwar van nauwe stegen en gangen en een veelheid aan krotten. Wie waren deze Gebr. Boas die het lef hadden een dergelijke onderneming in deze buurt te beginnen??
De familie Boas
Grootvader Marcus Abraham Boas woonde in 1812 in de Rapenburgerstraat en was “Oud Kleerekoper”. Zijn zoon Juda Boas werd schoenmaker en trouwde in 1838 met Betje Groenteman. Ze kregen 7 kinderen: 4 meisjes en 3 jongens, Israël, Marcus en Hartog.
Israël en Marcus vertrokken op jonge leeftijd naar Parijs. Parijs was toen het centrum voor de diamanthandel. Hoe is niet duidelijk, maar het vermoeden lijkt gerechtvaardigd dat de broertjes Boas daar het diamantvak hebben geleerd.
De Fabriek
Rond 1870 ontstond een zakelijke samenwerking tussen de drie broers: Hartog leidde de fabriek in Amsterdam; Israël en Marcus kochten de ruwe diamanten in London en verkochten het geslepen produkt in Parijs. Rond 1870 woonde en werkte Hartog Boas op de Nieuwe Keizersgracht nr. 16. Tijdens de “Kaapse periode” – een gouden periode voor de Amsterdamse diamantindustrie – groeide het bedrijf het pand uit. Met stukjes en beetjes werden erven aangekocht tussen de Uilenburgerstraat, de Houtkopersburgwal en de Uilenburgergracht. In 1878 volgde de aanbesteding door de architect en werktuigbouwkundige J.C. Meyer. In 1879 werd het gebouw opgeleverd. Zelfs nu nog wordt verteld dat de Gebrs. Boas binnen een jaar uit de kosten waren, wat gezien de door de Kamer van Koophandel vermelde produktiviteit zeker voor mogelijk gehouden moet worden.
De heren Boas slepen diamanten voor eigen rekening. Uit het gastenboek van de fabriek blijkt dat de klanten vanaf de eerste dag van heinde en verre kwamen om bij de Gebroeders geslepen stenen te kopen. Men kwam uit heel Europa, zelfs uit de Verenigde Staten, uit Rusland en Japan.
De Bond
Het aantrekken van arbeidskrachten in deze buurt, waar de werkloosheid groot was, zal voor Hartog Boas geen probleem geweest zijn. De vakverenigingen waren echter minder blij met de nieuwe onderneming. Zij waarschuwden tegen de ongebreidelde toeloop in een vak dat zo sterk onderhevig was aan economische fluctuaties. De waarschuwingen waren tevergeefs, sterker nog, enkele vakverenigingen liepen door de komst van de fabriek vrijwel leeg. Door het enorme aanbod van arbeiders, daalden de lonen. De Gebrs. Boas en de vakverenigingen zijn jarenlang elkaars opponenten geweest.
Afwezige Heren
In 1894 stief Hartog Boas aan TBC, een veel voorkomende ziekte onder diamantbewerkers. Hij liet een jong gezin met 6 kinderen achter. Israël en Marcus bleven – ongehuwd – in Parijs. De fabriek werd geleid door een zaakwaarnemer. De gebroeders – inmiddels goede veertigers – konden op dat moment al gaan rentenieren, geen slecht resultaat voor zonen van een schoenmaker!!
Als ooms hadden Israël en Marcus een goed contact met de kinderen van hun broer, getuige een intensieve briefwisseling tussen Parijs en Amsterdam. Opvallend is dat in geen van die brieven de fabriek wordt vermeld. Hartogs kinderen kozen niet voor het diamantvak: Julius Hartog rentenierde; Marcus Israël werd neuroloog en Bernard studeerde filosofie in Munchen. Ook de meisjes huwden “buiten het diamantvak”. Israël heeft in 1935, na de dood van “Oom Marcus”, de directie van de fabriek overgenomen. Hij heeft voornamelijk in Frankrijk en in Zwitserland gewoond. De dagelijkse leiding bleef in handen van een zaakwaarnemer.
Veranderingen
De fabriek bleef zich uitbreiden en vernieuwen, zowel in organisatie als in bouw. Vanaf 1890 werd steeds minder voor eigen rekening geslepen. Men ging over op het systeem van verhuren van slijpmolens aan zelfstandige diamantairs. In 1894/95 bij de grote stakingen die tot oprichting van de Algemene Nederlandse Diamantwerkers Bond, de ANDB, zouden leiden, werden de Gebr. Boas al niet meer als patroons genoemd. In 1921 werd er een definitieve wijziging doorgegeven aan het Handelsregister: “Stoomdiamantslijperij Gebr. Boas, verhuur van diamantmolens.
In de jaren ‘20 draaide de fabriek nog steeds op stoom, ook al was er tijdens de Eerste Wereldoorlog elektriciteit gekomen, naar verluid aangelegd door gevluchte Belgen. In deze periode waren de opbrengsten van de diamanthandel heel wisselvallig.
De grote economische crisis van de jaren ‘30 was voor een aantal diamantbedrijven de definitieve genadeslag. Veel diamantbewerkers trokken naar Antwerpen om daar hun geluk te beproeven. In het grote Boas gebouw kwamen andere industrieën een textielhandel, een kousenfabriek, een pantoffelfabriek, een verffabriek. Tijdens de oorlog werd de fabriek gevorderd door de Duitsers die uit alle macht probeerden de diamantindustrie draaiende te houden.
Toen dat niet lukte werd de Boas fabriek in 1944 geliquideerd. Marcus Boas kon met zijn gezin op tijd uitwijken naar de Verenigde Staten. Bertha Boas vertrok in 1939 met haar zoons naar Engeland en Bernard Boas is veilig naar Zwitserland ontkomen. Martha, Julius en Elisabeth zijn in concentratiekampen omgekomen.
Het verval en een nieuwe start
Na de oorlog leidde het gebouwen complex een kwijnend bestaan, en werd een speelbal van projectontwikkelaars en gemeentelijke bestemmingsplannen. Eens per jaar kwam Marcus I. Boas voor een paar dagen over om zijn zaken hier af te handelen en nog eens naar de Fabriek te kijken. Hij stierf in 1986 op 94-jarige leeftijd. Zijn dochters hebben in de zomer van 1989 hun “laatste deel” van het gebouwencomplex aan de firma Gassan verkocht. Daarmee begon een nieuwe episode in een “Oude Fabriek”, want met de firma Gassan zijn de Diamanten op Uilenburg teruggekeerd.
Offroute Amsterdam. Welkom.